Uit een zaaksbericht van 17 mei 2019 blijkt dat het Bundeskartellamt (BKartA), de Duitse mededingingsautoriteit, bij een beschikking van 21 december 2018 aan de inkoopcoöperatie ZEG Zweirad-Einkaufs-Genossenschaft eG (ZEG), en aan zijn managers voor een totaalbedrag van ongeveer 13,4 miljoen EUR boetes heeft opgelegd wegens verticale prijsbinding.
Het zaaksbesluit
Partijen
De ZEG is een coöperatieve inkoopcombinatie waar in Duitsland ongeveer 670 zelfstandige fietsenhandelaren deel van uitmaken. De ZEG koopt fietsen in en verkoopt die aan haar leden.
Overtreding
De procedure begon naar aanleiding van een tip. Die tip leidde in februari 2015 tot een huiszoeking in het bedrijfspand van de ZEG in Keulen. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat managers van de ZEG met 47 onafhankelijke fietsenhandelaren individuele prijsafspraken hadden gemaakt. Op grond van deze afspraken was het deze fietsenhandelaren niet toegestaan seizoensfietsen (eigen merken van ZEG en exclusieve ZEG-modellen van andere fabrikanten) onder de door de door de ZEG vastgestelde minimumkleinhandelsprijzen te verkopen. De ZEG wilde hiermee voorkomen dat de deelnemende distributeurs fietsen onder de minimumprijs op de markt zouden aanbieden.
De ZEG controleerde of de fietsenhandelaren met wie verticale prijsbinding was overeengekomen hun afspraken ook nakwamen. Naar aanleiding van zowel klachten van fietsenhandelaren als eigen onderzoek, werd actie ondernomen. Distributeurs die de door de ZEG vastgestelde minimumprijs onderboden, kregen het verzoek zich aan de overeengekomen verticale prijsbinding te houden. Alle overeenkomsten werden beëindigd toen het BKartA op 10 februari 2015 een bedrijfsbezoek aan de ZEG bracht.
Boetes
Het BKartA legt uitsluitend boetes op aan de ZEG en aan haar managers die voor de overtreding verantwoordelijk waren. Bij de vaststelling van de geldboete heeft het BKartA met twee feiten rekening gehouden:
(i) | de ZEG heeft actief meegewerkt bij de onthulling van de overeenkomsten, en |
(ii) | de procedure kon bij wijze van schikking worden afgesloten. |
Met name dankzij de schikking zijn de boetes inmiddels definitief geworden.
In een aan het zaaksbesluit gehechte bijlage noemt het BKartA 47 fietsenhandelaren die de ZEG hadden verzocht actie te ondernemen tegen onderbieders of die op verzoek van de ZEG hun prijsbeleid hadden aangepast. Deze fietsenhandelaren ontspringen de dans. Het BKartA heeft deze detailhandelaren niet in het onderzoek betrokken en bijgevolg geen boete opgelegd. De bijdrage van deze detailhandelaren aan de overtreding was volgens het BKartA gering. Daarmee staat niet vast dat de betreffende detailhandelaren het kartelverbod hebben overtreden.
Commentaar
Wat de zaak interessant maakt, is dat die betrekking heeft op inkoopsamenwerking die mededingingsbeperkende gevolgen heeft voor de verkoop. Uit het zaaksbericht kan niet worden opgemaakt of het BKartA ook naar de inkoopkant heeft gekeken. Onder omstandigheden kan ook inkoopsamenwerking door concurrenten de mededinging beperken en dus in strijd zijn met het kartelverbod. In de recent gepubliceerde leidraad ‘Samenwerking tussen concurrenten’ (§ 3.7) heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) uiteengezet waar de grenzen liggen. Meer hierover in de blog: ACM publiceert leidraden over verticale en horizontale samenwerking.
In de onderhavige zaak sprak de inkoopcoöperatie met enkele leden af dat de fietsen die zij van de inkoopcoöperatie kochten niet onder een bepaalde prijs verkocht zouden worden. Dat is verticale prijsbinding, ook wel aangeduid als ‘resale price maintenance‘ (RPM). Net als het BKartA, is ook de ACM van mening dat verticale prijsbinding in beginsel in strijd is met het kartelverbod. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de ACM leidraad ‘Afspraken tussen leveranciers en afnemers’ (randnr. 9). Verder heeft de ACM inmiddels de daad bij het woord gevoegd. In een persbericht van 27 maart 2018 heeft de ACM laten weten onderzoek te doen naar prijsafspraken tussen fabrikanten en winkeliers consumentengoederen.
Sommige fietsenhandelaren verzochten de ZEG om op te treden tegen onderbieders. Op het eerste gezicht lijkt deze handelwijze verticaal. Hiermee wisten de klagers te bereiken dat de betreffende fietsenhandelaren hun prijsbeleid aanpasten. Aangezien de klagers en de onderbieders concurrenten van elkaar zijn, had de handelwijze dus indirect ook een horizontaal effect. De concurrentie tussen de fietsenhandelaren onderling werd immers beperkt. Horizontale prijsbinding is eveneens in strijd met het kartelverbod. Een voorbeeld wordt besproken in de blog: BKartA beboet verpakkers van aardappelen en uien. Zie verder de ACM leidraad ‘Samenwerking tussen concurrenten’ (randnrs. 13 en 75). Zo bezien is het best opvallend te noemen dat zelfs aan de fietsenhandelaren die om handhaving van de verticale prijsbinding vroegen geen boetes werden opgelegd.
De onderhavige zaak roept tot slot herinneringen op aan de Nederlandse zaak Batavus – Vriends. In die zaak hadden fietsenhandelaren Batavus min of meer gedwongen de distributieovereenkomst met de in hun ogen te goedkope internethandelaar Vriends te beëindigen. In de blog: Batavusdealer van internet gefietst wordt uitgelegd waarom dit in strijd was met het kartelverbod.