In een uitspraak van 25 april 2017 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat het Productschap Tuinbouw (PT) de erkenning van FresQ terecht met ingang van 1 januari 2010 heeft ingetrokken.
De casus
FresQ was een GMO erkende producentenorganisatie. In die hoedanigheid had FresQ aanspraak gemaakt op GMO-subsidies en heeft deze ook toegekend gekregen. De Europese Commissie (Commissie) voerde in de tweede helft van 2007 in verband hiermee controles uit bij FresQ. Hierbij stelde Commissie vast dat FresQ de erkenningsvoorwaarden niet had nageleefd. Dit had tot gevolg dat de EUR 22.691.407,79 die FresQ in de periode 2005 tot en met 2007 aan GMO-subsidies had ontvangen, door de Commissie aan de communautaire financiering werd onttrokken. Meer hierover in de blog: Hof bevestigt uitspraak van Gerecht in FresQ zaak.
De door de Commissie uitgevoerde controles en de uitkomsten daarvan gaven het PT aanleiding FresQ onder verscherpt toezicht te plaatsen. Toen het PT vervolgens kennis kreeg van een vonnis van 10 augustus 2012 van voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag betreffende een geschil tussen twee leden van FresQ, voerde het PT extra controles uit bij FresQ. De resultaten van deze controles waren voor het PT reden de erkenning van FresQ met ingang van 28 augustus 2012 te schorsen. Vervolgens deed de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op verzoek van het PT nader onderzoek naar FresQ. Naar aanleiding van zowel de bevindingen van de NVWA als de eigen bevindingen, trok het PT bij besluit van 23 augustus 2013 de erkenning van FresQ met ingang van 1 januari 2010 in. Het daartegen gerichte bezwaar werd door de staatssecretaris van economische zaken, die inmiddels het PT was opgevolgd, bij besluit van 28 november 2014 ongegrond verklaard. Hiertegen ging FresQ in beroep bij het CBb.
Oordeel van het CBb
FresQ had zich allereerst op het standpunt gesteld dat het PT niet bevoegd was de erkenning in te trekken. Het CBb gaat hier niet in mee. De bevoegdheid tot het intrekken van de erkenning was door “de minister” overeenkomstig de Landbouwwet aan de voorzitter van het PT gedelegeerd. Met ingang van 1 januari 2014 is de minister van Economische Zaken op grond van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit de bevoegde instantie. De taken wordt overigens uitgevoerd door de staatssecretaris van economische zaken.
Anders dan FresQ aanvoerde, is de bezwaarprocedure volgens het CBb niet onzorgvuldig verlopen. Er bestond voor het PT geen verplichting tot het instellen van een adviescommissie. Bovendien was de commissie die FresQ in de bezwaarprocedure had gehoord, in meerderheid samengesteld uit personen die niet betrokken waren bij het vaststellen van het intrekkingsbesluit.
Bepaalde smaaktomaten die de leden van FresQ teelden, werden verkocht door FresQ Red Star B.V., een dochteronderneming van FresQ. Op basis van een met FresQ Red Star B.V. gesloten inkoopovereenkomst ontvingen de betreffende leden een vaste uitbetaalprijs voor hun smaaktomaten. Het verschil tussen deze vaste uitbetaalprijs en de uiteindelijke verkoopprijs die FresQ Red Star B.V. wist te realiseren, kwam uitsluitend terecht bij het lid dat handelde onder de naam Red Star Trading. FresQ meende dat zij ondanks deze constructie de door de GMO-regels voorgeschreven regie over de afzet had. Het CBb wijst er evenwel op dat de GMO-regels er aan in de weg staan dat leden van een producentenorganisatie onderling overeenstemming bereiken over de prijs en dat slechts één lid profiteert van de verkoopprijs die de producentenorganisatie voor de producten weet te verkrijgen.
Het lid dat handelde onder de naam Red Star Trading had met de andere leden die smaaktomaten teelden financieringsovereenkomsten gesloten. FresQ betwiste dat als gevolg van deze overeenkomsten gecombineerd met de afspraken over de vaste uitbetaalprijs de democratische controle binnen de coöperatie in gevaar was gekomen. Het verweer van FresQ gaat echter niet op. Door de afspraken die de leden onderling hadden gemaakt, werd controle en het uitoefenen van zeggenschap door FresQ illusoir.
FresQ meende dat het PT haar ten onrechte grove nalatigheid had verweten. Zij zou steeds in nauw overleg met het PT hebben gehandeld. Onder verwijzing naar het ESF-arrest overweegt het CBb dat op het vertrouwensbeginsel geen beroep kan worden gedaan door een begunstigde die zich schuldig heeft gemaakt aan een kennelijke schending van een geldende regeling.
Tot slot voerde FresQ nog aan dat de integrale intrekking van de erkenning onevenredig was. Het PT zou hebben kunnen volstaan met het weigeren van de GMO-subsidie voor Red Star B.V. Ook ten aanzien van dit punt is het CBb onverbiddelijk. De GMO-regels bieden geen ruimte voor gedeeltelijke intrekking.
Commentaar
De onderhavige uitspraak laat zien dat het CBb de GMO-regels strikt toepast. Dit is overigens niet nieuw. Zie onder andere de blog: CBb past GMO-regels strikt toe. Bovendien wordt nog eens benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is dat producentenorganisaties regie hebben over de afzet. Dit wil zeggen dat zij de producten van de leden moeten verkopen. Het is de leden niet toegestaan zich met de verkoop te bemoeien. Volgens het CBb staan de GMO-regels eraan in de weg dat leden van een producentenorganisatie afspraken maken over vaste uitbetaalprijzen. Overigens stuiten dergelijke afspraken waarschijnlijk ook op mededingingsbezwaren. Dit kan worden opgemaakt uit de recente conclusie van Advocaat-Generaal (A-G) Nils Wahl in de Franse witlof zaak. In de visie van de A-G vormen een producentenorganisatie en haar leden een economische eenheid. Aan deze eenheid wordt afbreuk gedaan als de leden invloed kunnen uitoefenen op het prijsbeleid. De conclusie van de A-G wordt besproken in de blog: Mededinging in de landbouw: de conclusie van de A-G in de Franse witlofzaak.