In een uitspraak van 29 december 2017 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) de staatssecretaris van Economische Zaken (staatssecretaris) opgedragen een subsidie alsnog bij de Europese Commissie (Commissie) te melden. Volgens het CBb had de staatssecretaris deze melding ten onrechte achterwege gelaten.
De Casus
Drie schapenhouders hadden subsidie aangevraagd voor de instandhouding van “gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen”. De staatssecretaris kende op 20 februari 2013 elk van de schapenhouderijen een subsidie toe van maximaal € 11.397,56. De subsidie werd toegekend onder de uitdrukkelijk voorwaarde van goedkeuring door de Commissie. In de visie van de staatssecretaris kwalificeerde de subsidie namelijk als staatssteun. Op 16 oktober 2013 kregen de schapenhouderijen van de staatssecretaris te horen dat de Commissie de subsidieregeling niet had goedgekeurd. Daarom had de staatsecretaris besloten de verleende subsidie voor elk van de schapenhouderijen te verlagen tot € 7.500,- over een periode van drie jaar. De schapenhouderijen konden zich met deze verlaging niet verenigen en gingen in beroep bij het CBb.
Bij het CBb kwam de vraag aan de orde of de staatssecretaris de subsidieregeling daadwerkelijk had aangemeld. Daarom stelde het CBb in een uitspraak van 4 augustus 2016 vragen aan de Commissie. Deze uitspraak wordt besproken in de blog: Staatssteun voor de instandhouding van zeldzame schapenrassen: het blijft lastig.
Antwoorden Commissie
De door het CBb gestelde vragen werden door de Commissie in een brief van 7 december 2016 beantwoord. Volgens de Commissie was er slechts een “voorafgaande kennisgeving” gedaan en geen formele melding in de zin van artikel 108 lid 3 VWEU. Daarom was er geen besluit genomen door de Commissie.
In de brief geeft de Commissie verder een genuanceerd antwoord op vraag of de subsidieregeling kwalificeert als staatssteun. Zo wijst de Commissie erop dat in de landbouwsector op grond van Vo 1408/2013 “steun van ten hoogste EUR 15.000 aan één onderneming over een periode van drie jaar wordt geacht het handelsverkeer tussen lidstaten niet ongunstig te beïnvloeden.” Bij gebreke van een interstatelijk effect, is er van staatssteun geen sprake. Voor het geval de steun hoger is dan vorenbedoeld de minimis bedrag, wordt de handel tussen de lidstaten mogelijk wel beperkt. In de visie van de Commissie is het irrelevant dat de schapen “worden gehouden uit natuur- en cultuurhistorische overwegingen” en niet voor landbouwdoeleinden. Een definitief oordeel moest de Commissie achterwege laten. Daar was namelijk verder onderzoek voor nodig, waarvoor een formele melding was vereist.
Oordeel van het CBb
Het CBb stelt vast dat de staatssecretaris twee series besluiten heeft genomen (i) de besluiten van 20 februari 2013 waarbij elk van de schapenhouderijen een subsidie van maximaal € 11.397,56 werd toegekend en (ii) de besluiten van 16 oktober 2013 waarbij de eerste besluiten werden gewijzigd en elke van de schapenhouderijen een subsidie van € 7.500,– werd toegekend. Alleen tegen de besluiten van 16 oktober 2013 was beroep ingesteld.
Het is volgens het CBb niet inzichtelijk waarom de staatssecretaris de eerste reeks besluiten bij besluiten van 16 oktober 2013 heeft gewijzigd. Zoals reeds opgemerkt, was de subsidie verleend onder de voorwaarde van goedkeuring door de Commissie. Bij gebreke van deze goedkeuring, had de staatssecretaris de subsidie overeenkomstig artikel 4:46 lid 1 Awb op nihil moeten stellen. In plaats daarvan heeft de staatssecretaris een subsidie van € 7.500,– toegekend. Omdat de op 20 februari 2013 toegekende subsidies in afwachting van een besluit van de Commissie niet waren uitgekeerd, was er van onrechtmatige steun geen sprake. Evenmin was de toekenning in strijd met artikel 4:33 Awb. Daarmee staat de gestelde voorwaarde, beoordeling door de Commissie, nog steeds overeind. Op basis van de antwoorden van de Commissie concludeert het CBb dat een formele melding ten onrechte achterwege is gebleven. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt vervolgens mee dat de melding alsnog wordt gedaan.
Het CBb ziet geen reden het geschil finaal te beslechten, dan wel de bestuurlijke lus toe te passen. Pas tijdens een op 12 september 2017 gehouden zitting werd het voor het CBb duidelijk dat twee van de drie schapenhouders meerdere aanvragen hadden ingediend. Bij deze schapenhouders overschreed het totale subsidiebedrag daarmee het de minimis bedrag. Gezien de brief van de Commissie, staat daarmee niet onomstotelijk vast dat de op 20 februari 2013 toegekende subsidies geen staatssteun vormen. In het licht hiervan wordt de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken de subsidies alsnog te melden.
Commentaar
Reeds in 2013 oordeelde de Raad van State dat overheden subsidies niet zo maar met een beroep op de staatssteunregels mogen weigeren. Meer hierover in de blog: Raad van State: niet te snel oordelen over staatssteun! De onderhavige uitspraak sluit daar bij aan. Een subsidie die is toegekend onder de voorwaarde dat de Commissie goedkeuring verleent, moet bij de Commissie worden aangemeld. Een “voorafgaande kennisgeving” volstaat niet. De vraag is of het CBb hiermee de lat hoger legt dan de Raad van State. Die oordeelde dat de overheid “in contact moet treden” met de Commissie. Dat had de staatssecretaris gedaan. De “voorafgaande kennisgeving” vormde voor de ambtelijke dienst van de Commissie echter aanleiding om vragen te stellen. Op basis van deze vragen was de staatssecretaris te de conclusie gekomen dat de subsidie “niet zou worden goedgekeurd”. Bijgevolg was de formele melding achterwege gebleven. Het CBb acht de handelwijze van de staatssecretaris in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (ABBB). Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel was melding vereist. Door “geen open kaart” te spelen had staatssecretaris bovendien gehandeld “in strijd met het beginsel van fair play”. Daarbij frustreerde het uitblijven van een formele melding een mogelijk positief oordeel van de Commissie. Bijgevolg hebben de schapenhouders geen eerlijke kans gehad op vervulling van de aan de besluiten van 20 februari 2013 gestelde opschortende voorwaarde.
* | Foto van SZier via pixabay.com |