In een arrest van 13 juni 2024 heeft het EU Hof van Justitie (Hof) duidelijk gemaakt dat een perceel landbouwgrond op de peildatum ter beschikking kan staan van een landbouwer, ook als hij dit perceel tegen betaling van een vaste vergoeding, voor onderhoud en oogst heeft overgedragen aan een door hem gekozen gebruiker.
De casus
Zelfoogst-areaal
IJ is eigenaar van een perceel bouwland van 1,0840 hectare (Perceel) dat uitsluitend is gebruikt voor de teelt van veldgroenten in volle grond. Het Perceel is in gebruik als “zelfoogst-areaal” (r.o. 3 Verwijzingsbeslissing). IJ verricht de grondbewerking, de planning van de teelt en de aanplant van de gewassen. Aansluitend draagt IJ aan het begin van het seizoen (afhankelijk van het weer eind april/begin mei) het overgrote deel van het Perceel ter verzorging en de oogst over aan verschillende gebruikers. In verband hiermee is het Perceel opgedeeld in meerdere akkers van onderscheiden grootte. Één akker met een gemiddelde omvang van 4×8 meter wordt door IJ zelf verzorgd. Deze akker dient nieuwe klanten als voorbeeld voor hetgeen de norm is.
Vanaf de betaling van een “seizoensbijdrage” en de terbeschikkingstelling van de akkers berusten het recht en de verplichting om de akker te verzorgen alleen bij de gebruikers. Dat omvat het regelmatig verwijderen van onkruid, dat als mulchlaag op het perceel moet blijven liggen. In geval van langdurige afwezigheid moet een vervangende gebruiker het areaal verzorgen en de oogst binnenhalen. Het voorgaande laat onverlet dat IJ bevoegd blijft om het gehele Perceel “naar eigen goeddunken regelmatig te bewateren”. Tevens is IJ gerechtigd “om een sterk door onkruid overwoekerd perceel tegen vergoeding van de kosten te maaien, indien de gebruiker het niet adequaat verzorgt”. De gebruikers zijn met uitsluiting van IJ verantwoordelijk voor de oogst die hen ook toekomt. Door gebruikers niet geoogste veldgroente wordt aan liefdadige organisaties geschonken (r.o. 12-14).
Weigering aangevraagde rechtstreekse betalingen
Met betrekking tot het Perceel diende IJ van 2019 tot en met 2021 elk jaar een aanvraag in voor “rechtstreekse betalingen” als bedoeld in artikel 1 onder (a) Vo 1307/2013 . Na een controle ter plaatse merkte (AMA) het Perceel op basis van Oostenrijks recht (zie r.o. 10) aan als “recreatieterrein”. Een dergelijk terrein kon volgens AMA niet in aanmerking komen voor rechtstreekse betalingen. Het waren immers de gebruikers en niet IJ die zich in hun vrije tijd met het onderhoud van de akkers en met de oogst bezighielden “zonder te streven naar systematische productie om de bevolking van voedsel te voorzien, wat het hoofddoel is van landbouwactiviteiten in het kader van het GLB”. In het verlengde hiervan meende AMA dat IJ op de van elk aanvraagjaar niet langer over voldoende autonomie beschikte om op het Perceel haar landbouwactiviteit uit te oefenen. Bovendien werkten de gebruikers niet voor IJ, aangezien zij “de oogst voor zichzelf houden”(r.o. 15-16). IJ kon zich met de besluiten van AMA niet verenigingen en ging in beroep bij het (BVG). Die rechter stelde vervolgens een prejudiciële vraag aan het Hof.
Oordeel van het Hof
Subsidiabele hectare
De door IJ aangevraagde rechtstreekse betalingen worden aan “actieve landbouwers” als bedoeld in artikel 9 Vo 1307/2013 verleend na “activering” van een betalingsrecht per “subsidiabele hectare”. Onder dit laatste begrip wordt overeenkomstig de artikelen 32 lid 1 onder (a) en 33 lid 1 Vo 1307/2013 kort samengevat verstaan ieder “landbouwareaal van het bedrijf” dat volledig dan wel overwegend “wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit” en dat op de peildatum “ter beschikking staat” van de landbouwer die de rechtstreekse betalingen heeft aangevraagd. (r.o. 8-9 en 29).
Het door een landbouwer beheerd bedrijf
Gelet op de definitie in artikel 4 lid 1 onder (b) Vo 1307/2013, is er slechts sprake is van een “bedrijf” wanneer (cumulatief):
(i) | de “betrokken arealen” zich op het grondgebied van een en dezelfde lidstaat bevinden en worden gebruikt voor een “landbouwactiviteit” in de zin van artikel 4 lid 1 onder (c) Vo 1307/2013, en |
(ii) | de onder (i) bedoelde arealen door de landbouwer worden “beheerd” (r.o. 25). |
In het voorliggende geval worden de betrokken arealen gebruikt voor de teelt van groenten in volle grond, hetgeen is aan te merken als een landbouwactiviteit. Voor het bestaan van deze activiteit geldt volgens het Hof niet als voorwaarde dat (r.o. 27):
(i) | die uitsluitend tijdens de normale werkuren wordt uitgeoefend |
(ii) | de landbouwer zelf de oogst binnenhaalt of recht heeft op de opbrengst daaruit |
(iii) | daarmee uitsluitend wordt gestreefd naar systematische productie om de bevolking van voedsel te voorzien, aangezien “een landbouwareaal in een staat houden die begrazing of teelt mogelijk maakt” op grond van artikel 4 lid 1 onder (c) Vo 1307/2013 eveneens een landbouwactiviteit is |
Het voor de kwalificatie als bedrijf noodzakelijke beheer vereist blijkens onder andere het Landkreis Bad Dürkheim arrest niet dat “de landbouwer in het kader van het gebruik van het betrokken areaal voor landbouwdoeleinden onbeperkt over dat areaal kan beschikken. Het volstaat dat de landbouwer bij de uitoefening van zijn landbouwactiviteit op dat areaal over voldoende autonomie of een zekere beslissingsbevoegdheid beschikt”. Bovendien wordt ook een landbouwer wiens landbouwarealen “hoofdzakelijk bestaan uit grond die in een voor beweiding of teelt geschikte natuurlijke staat wordt gehouden” aangemerkt als een “actieve landbouwer” in de zin van artikel 9 lid 1 Vo 1307/2013 indien hij op deze grond een “minimumactiviteit” verricht (r.o 28-29).
Ter beschikking staan van een actieve landbouwer op de peildatum
In het kader van de vraag of het landbouwareaal op de peildatum ter beschikking van de landbouwer staat die de rechtstreekse betalingen heeft aangevraagd, moet volgens het Hof feitelijk worden vastgesteld “dat het betrokken areaal niet door een derde voor een landbouwactiviteit wordt gebruikt, teneinde te vermijden dat meerdere landbouwers zouden stellen dat dit areaal tot hun bedrijf behoort”. Gelet hierop kan een landbouwareaal aan het bedrijf van een landbouwer worden
mits die landbouwer:(i) | kan waarborgen dat het betrokken areaal daadwerkelijk voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt en |
(ii) | ervoor kan zorgen dat aan de materiële vereisten voor de uitoefening van de onder (i) bedoelde landbouwactiviteiten wordt voldaan |
Zodra aan deze twee eisen is voldaan staat het landbouwareaal ter beschikking van de landbouwer. Verder kwalificeert dit areaal als “subsidiabele hectare”, zelfs indien het zich op de peildatum “onder de hoede” van door de landbouwer gekozen gebruikers bevindt. Daarnaast kan de betrokken landbouwer als “actieve landbouwer” worden aangemerkt, aangezien hij op het areaal in kwestie hoe dan ook een “minimale landbouwactiviteit” verricht (r.o. 33-36). Tot slotte hoeft de landbouwactiviteit op het betrokken areaal niet “namens en voor rekening” van de landbouwer die de rechtstreekse betalingen heeft aangevraagd te worden verricht. Dit geldt indien er geen gevaar bestaat dat andere landbouwers dan de aanvrager voor het areaal in kwestie eenzelfde aanvraag zouden indienen (r.o. 37).
Antwoord op de prejudiciële vraag
Een landbouwer kan in aanmerking komen voor rechtstreekse betalingen met betrekking tot een landbouwareaal waarvan hij weliswaar eigenaar is, maar dat hij tegen betaling van een vaste vergoeding voor onderhoud en oogst heeft overgedragen aan door hem gekozen gebruikers. Voorwaarde is dat het betreffende areaal kan worden aangemerkt als een door de landbouwer in kwestie “beheerd bedrijf” en hem “ter beschikking” staat. Deze voorwaarden zijn vervuld wanneer de landbouwer ondanks het ontbreken van een recht op de oogst zorgdraagt voor:
– | de eerste grondbewerking |
– | de aanplant en de voortdurende bewatering, en |
– | het onderhoud wanneer de gebruikers nalaten dit te doen |
Commentaar
Door de toch wel bijzondere casus, werd het Hof in staat gesteld de vereisten voor aanspraak op rechtstreekse betalingen te verduidelijken en bestaande jurisprudentie op te helderen.
Een landbouwer heeft een areaal landbouwgrond in beheer als hij bij de uitoefening van zijn landbouwactiviteit op dat areaal over voldoende autonomie of een zekere beslissingsbevoegdheid beschikt. De landbouwactiviteit hoeft overigens niet gericht te zijn op de voedselvoorziening. Een minimumactiviteit
om het landbouwareaal in een staat houden die begrazing of teelt mogelijk maakt, volstaat.Het areaal staat vervolgens op de peildatum ter beschikking van de landbouwer, indien duidelijk is dat de grond niet door andere landbouwers wordt geclaimd om daarmee eveneens aanspraak te maken op rechtstreekse betalingen. Hiertoe moet de landbouwer waarborgen dat het betrokken areaal daadwerkelijk overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke eisen voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt. In voorkomend geval kwalificeert het areaal ook als “subsidiabele hectare”. Dit is zelfs het geval als het areaal zich op de peildatum “onder de hoede” bevindt van door de landbouwer gekozen gebruikers en de landbouwactiviteiten op het perceel niet namens en voor rekening van de landbouwer worden verricht.
Het is geen wettelijk voorschrift dat de landbouwactiviteiten op de subsidiabele hectare worden verricht namens en voor rekening van de landbouwer die de rechtstreekse betalingen heeft aangevraagd. Dit vereiste is door het Hof geïntroduceerd in het Landkreis Bad Dürkheim arrest. In die zaak konden meerdere landbouwers zich op het standpunt stellen dat het gewraakte areaal landbouwgrond tot hun bedrijf behoorde. Alleen om dit te kunnen uitsluiten moest volgens het Hof worden nagegaan of de landbouwactiviteit op het betreffende areaal werd verricht namens en voor rekening van de landbouwer die de rechtstreekse betalingen had aangevraagd. Dit vereiste is niet van toepassing indien er geen reden is om aan te nemen dat met betrekking tot hetzelfde areaal door meerdere landbouwers aanspraak op rechtstreekse betalingen wordt gemaakt.
* afbeelding van Henry_stJohn via pixabay.com