In de initiatiefnota “Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen” roept het Kamerlid Geurts het kabinet onder andere op om te regelen dat producentenorganisaties afspraken kunnen maken met gebruikmaking van de in de gemeenschappelijke marktordening (GMO) geregelde landbouwvrijstelling zonder dat zij bang hoeven te zijn voor mogelijk ingrijpen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). In een reactie op deze initiatiefnota laat minister Kamp weten dat het niet noodzakelijk is om de Europese landbouwvrijstelling in de Mededingingswet op te nemen. Er komt wel een handleiding.
Aanleiding voor het verzoek
Kamerlid Geurts stelt dat de marktstructuur in de Europese Unie voor voedingsmiddelen een gigantische zandloper (ook wel aangeduid als de ‘supply chain funnel’) is van 14 miljoen boeren in Europa die het voedsel produceren, naar 12 organisaties die de producten inkopen voor de supermarkten die het in de schappen leggen voor circa 500 miljoen consumenten. De marktconcentratie van supermarkten is tevens gegroeid doordat zij werken met inkooporganisaties en huismerken op de markt brengen. De toegenomen inkoopmacht van inkooporganisaties van supermarkten leidt er volgens Kamerlid Geurts toe dat de marktverhoudingen tussen supermarkten en producenten steeds ongelijker worden. Supermarkten willen goedkoper inkopen om omzet en winsten te behouden. In de keten slaat deze druk neer bij de zwakste schakel: de producenten.
Producenten zoeken naar samenwerkingsvormen om tegenwicht te kunnen bieden tegen de toegenomen concentratie van inkooporganisaties, om zo betere prijzen te kunnen realiseren voor hun producten. Hierbij moeten zij rekening houden met de mededingingsregels. Nu geldt er op grond van de GMO Verordening een specifieke landbouwvrijstelling. Op grond van deze vrijstelling mogen producten en producentenorganisaties afspraken maken, zolang deze afspraken er niet toe leiden dat identieke prijzen worden afgesproken of dat de concurrentie wordt uitgeschakeld. Kamerlid Geurts meent dat de toepassing van deze uitzondering in Nederland “door de ACM en de wetgever op slot wordt gehouden”. Daarom pleit hij ervoor dat de Europese landbouwvrijstelling expliciet wordt geïmplementeerd in de Mededingingswet om deze samenwerkingsmogelijkheid duidelijker en breder beschikbaar te maken.
De reactie van de Minister
Volgens minister Kamp is in de landbouwsector op grond van de GMO Verordening intensieve samenwerking toegestaan: horizontaal op producentenniveau in producentenorganisaties en verticaal tussen producenten en marktpartijen in brancheorganisaties. Producentenorganisaties zijn toegestaan zolang de doelstellingen vooral zijn gericht op de kwaliteit en kwantiteit van het productaanbod, de stabilisering van de prijzen en de kennis van de markt. Brancheorganisaties zijn toegestaan “zolang de activiteiten zijn gericht op (onder andere) het verbeteren van de kennis van en
het inzicht in de markt, bijdragen tot een betere coördinatie en het beter benutten van het potentieel”. Deze Europese landbouwvrijstelling heeft rechtstreekse werking en hoeft in de ogen van de minister niet in de Mededingingswet geïmplementeerd te worden.
Staatssecretaris Dijksma heeft de Tweede Kamer begin november toegezegd dat er een handleiding komt die meer duidelijkheid moet bieden over de mededingingsregels die relevant zijn voor de oprichting en activiteiten van producentenorganisaties. In deze handleiding zullen de relevante mededingingsregels kort uitgelegd worden en zal er een overzicht komen van de uitzonderingen op de mededingingsregels waar land- en tuinbouworganisaties mogelijk een beroep op kunnen doen. Ook zal uiteen worden gezet wanneer een producentenorganisatie en haar leden kunnen worden aangemerkt als een economische eenheid. De handleiding wordt dit najaar naar de Tweede Kamer gestuurd.
Minister Kamp wijst er verder op dat ook bij de Commissie op dit moment richtsnoeren in de maak zijn die duidelijkheid moeten geven over wat producentenorganisaties in de sectoren olijfolie, rundvlees, kalfsvlees en bepaalde akkerbouwgewassen mogen doen bij gezamenlijke
contractonderhandelingen en verkoop. Uit de reactie van de minister kan niet worden opgemaakt wanneer de richtsnoeren van de Commissie verwacht worden.
Commentaar
De stellingen die Kamerlid Geurts betrekt worden genuanceerd in het recent gepubliceerde rapport: The economic impact of choice and innovation in the EU food sector. Naar aanleiding van dit rapport heeft Directeur-Generaal mededinging Alexander Italianer er in zijn speech The Devil is in the Retail voor gewaarschuwd te algemene conclusies te trekken.
In de landbouw geldt een afwijkend mededingingsregime. Dit mededingingsregime wordt in de blog: Mededinging in de landbouw, de huidige opzet toegelicht. De minister merkt terecht op dat de Europese landbouwvrijstelling rechtstreeks doorwerkt in de nationale rechtsorde. Er bestaat dus inderdaad geen behoefte aan implementatie ervan in de Mededingingswet. Waar wel behoefte aan bestaat is duidelijkheid. De Europese landbouwvrijstelling geldt immers niet onbeperkt. Zoals ook door Kamerlid Geurts is opgemerkt mogen afspraken tussen producenten en/of producentenorganisaties:
1. | niet de verplichting inhouden een bepaalde prijs toe te passen, |
2. | de mededinging uitsluiten |
3. | het gemeenschappelijk landbouwbeleid in gevaar brengen |
Erkende producentenorganisaties zijn op grond van de GMO Verordening verplicht het aanbod van hun leden te bundelen en te verkopen. Hierbij moeten de producentenorganisaties de verkoopprijs bepalen. Er is dus sprake van gezamenlijke verkoop, die niet van de landbouwvrijstelling kan profiteren. Toch levert deze gezamenlijke verkoop geen inbreuk op het kartelverbod op. Dankzij de erkenning is de gezamenlijke verkoop namelijk toegestaan. Maar wat als de erkenning wordt ingetrokken of teruggegeven? Dan moet de gezamenlijke verkoop gewoon aan het kartelverbod worden getoetst. Gezamenlijke verkoop kan dan toegestaan zijn als de (niet-erkende) producentenorganisatie een economische eenheid vormt met haar leden. Dit is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De ACM heeft in het verleden al een keer geoordeeld dat een niet nader genoemde producentenorganisatie geen economische eenheid vormde met haar leden. Staatssecretaris Dijksma stelt echter in de Kamerbrief van 7 november 2014 dat een producentenorganisatie onder omstandigheden wel degelijk een economische eenheid met haar leden kan vormen. Het is positief te noemen dat in de aangekondigde handleiding uiteengezet zal worden aan welke voorwaarden daarvoor zal moeten worden voldaan.