Het beroep van Klausner Holz gericht tegen de weigering van de Europese Commissie (Commissie) om een besluit te nemen in twee parallelle staatssteunzaken waarbij zij partij was, is door het Gerecht van de EU (Gerecht) in een besluit van 6 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De Commissie had het verzoek van Klausner Holz fomeel afgewezen en dat was volgens het Gerecht voldoende.
De casus
In de kern draait de onderhavige zaak om houtleveringsovereenkomsten die Klausner Holz met de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen (Deelstaat) in 2007 had gesloten. Nadat de Deelstaat de overeenkomsten in 20O9 opzegde, volgenden er diverse rechtszaken. In de loop van de rechtsstrijd stelde de Deelstaat dat de houtleveringsovereenkomsten onrechtmatige staatssteun vormden. Deze stelling leidde uiteindelijk tot prejudiciële vragen van het Landgericht (LG) Münster aan het Hof van Justitie van de EU (Hof). Meer over de casus en het arrest van het Hof in de blog: Staatssteun en een definitief geworden beslissing van een nationale rechter: de zaak Klausner Holz.
In 2013, ruim vóór dat het Hof antwoord had gegeven op de prejudiciële vragen van het LG Münster, meldde Duitsland de staatssteun die de Deelstaat beweerdelijk aan Klausner Holz zou hebben gegeven aan bij de Commissie [staatssteunzaak SA.37113]. In het zelfde jaar beklaagden concurrenten van Klausner Holz zich bij de Commissie over de houtleveringsovereenkomsten [staatssteunzaak SA.37509]. Omdat een besluit van de Commissie uitbleef, verzocht Klausner Holz de Commissie bij brief van 13 november 2015 overeenkomstig artikel 265 lid 2 VWEU om de procedure te staken [artikel 4 leden 2 en 3 Vo 2015/1589], dan wel een formele onderzoeksprocedure te starten [artikel 4 lid 4 Vo 2015/1589]. In een brief van 27 november 2015 wees de Commissie het verzoek van de hand. De Commissie meende niet verplicht te zijn actief te worden. Tegen deze weigering ging Klausner Holz in beroep bij het Gerecht.
Oordeel van het Gerecht
Onder verwijzing naar het Buckl arrest [r.o. 17], merkt het Hof op dat artikel 265 VWEU betrekking heeft op het uitblijven van een besluit of een stellingname. Het artikel ziet niet op het uitblijven van een maatregel die de betrokkene wenst of noodzakelijk acht. Verder volgt onder andere uit het Asteris arrest [r.o. 32-33] dat de weigering van een instelling van de EU om op een tot die die instelling gericht verzoek te reageren, een voor beroep vatbaar besluit vormt in de zin van artikel 263 lid 4 VWEU.
Vervolgens stelt het Gerecht vast dat de Commissie inhoudelijk op het verzoek van Klausner Holz heeft gereageerd. Dat de Commissie hierbij het verzoek van Klausner Holz niet honoreerde, is irrelevant. Bijgevolg wordt het beroep van Klausner Holz niet-ontvankelijk verklaard.
Commentaar
Het is de staat die voorgenomen staatssteun bij de Commissie moet melden. De begunstigde onderneming heeft deze mogelijkheid niet. Op het moment dat de staat haar meldingsplicht verzaakt en de staatssteun toch verleent, hebben we te maken met onrechtmatige staatssteun. Ook onrechtmatige staatssteun kan nog steeds bij de Commissie worden gemeld. Na melding is de Commissie op haar beurt verplicht te beoordelen of er inderdaad sprake is van staatssteunen en zo ja of deze verenigbaar is met de interne markt. Hierbij is de Commissie evenwel niet aan enige termijn gebonden [artikel 15 lid 2 Vo 2015/1589]. Dit betekent dat de Commissie een besluit op de lange baan kan schuiven. Het onderhavige arrest laat zien dat de begunstigde onderneming in voorkomend geval geen effectieve middelen heeft om besluitvorming af te dwingen. Voor een onderneming die te goeder trouw is, is dat wel zuur.
Uit het arrest lijkt te volgen dat de Commissie sedert de melding door Duitsland, twee jaar min of meer had stilgezeten. Aangezien er een ook nog een nationale procedure liep (ten tijde van onderhavig besluit was er nog geen vonnis gewezen), is het begrijpelijk dat Klausner Holz de Commissie verzocht eindelijk een besluit te nemen. Een dergelijk besluit heeft immers consequenties voor de nationale procedure. Zie in dit kader de blog: Nationale rechter moet rekening houden met staatssteunbeschikking van de Commissie.
Het argument dat de Commissie gebruikte om het verzoek van Klausner Holz van de hand te wijzen is wel opmerkelijk. Volgens de Commissie kon Klausner Holz niet verlangen dat zij actief werd, omdat er geen staatssteunklacht als bedoeld in artikel 24 lid 2 Vo 2015/1589 was ingediend. Maar waarom zou Klausner Holz überhaupt een dergelijke klacht indienen? In de nationale procedure had zij namelijk betoogd dat er van staatssteun geen sprake was. Een staatssteunklacht zou dus afbreuk doen aan dit betoog.
Een onderneming die met de staat een overeenkomst sluit, doet er dus goed aan in het achterhoofd te houden dat de staat in de toekomst met een beroep op de staatssteunregels onder de overeenkomst probeert uit te komen. Op voorhand staat niet vast dat de staat in voorkomend geval bereid is de maatregel alsnog te melden. Zie voor een dergelijk geval de blog: Staatssteun en onteigening: de casus Harlingen. Maar ook als de staat wel meldt, is de onderneming er nog niet. De Commissie kan, zoals casus Klausner Holz helaas laat zien, in voorkomend geval stil blijven zitten. Daarom lijkt het raadzaam voor een dergelijke situatie een gedegen voorziening (bij voorkeur met overlevingsclausule) op te nemen in de met de staat te sluiten overeenkomst.