In een arrest van 27 april 2017 heeft het Hof van Justitie (Hof) het arrest van 16 juni 2015 van het Gerecht in de Zuid-Europese bananenzaak bevestigd. Hiermee staat vast dat de Europese Commissie (Commissie) enkele distributeurs van bananen terecht heeft beboet voor overtreding van het kartelverbod.
De casus
De zaak heeft betrekking op de verkoop van bananen in Italië, Griekenland en Portugal. De Commissie deed onderzoek naar deze markt, nadat Chiquita het kartel had gemeld en clementie had gevraagd. Hierbij stelde de Commissie vast dat Chiquita en Pacific gedurende de periode van in elk geval 28 juli 2004 tot “verkoopweek 15” van 2005 hun prijsbeleid in Griekenland, Italië en Portugal hadden gecoördineerd wat betreft de toekomstige prijzen, de prijsniveaus, de prijsbewegingen en/of de prijsontwikkelingen. Bovendien hadden zij informatie uitgewisseld over hun toekomstige marktgedrag ten aanzien van de prijzen.
Dankzij de gevraagde clementie ontliep Chiquita een boete van EUR 38.337.600,-. Pacific was minder fortuinlijk en kreeg een boete van EUR 8.919.200,- opgelegd. In beroep werd de aan Pacific opgelegde boete door het Gerecht verlaagd tot EUR 6.689.000,-. Het Gerecht oordeelde daarbij ook over de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal dat de Commissie van de Italiaanse douane- en belastingpolitie (Guardia di Finanza). Tegen het arrest van het Gerecht stelde Pacific hoger beroep in bij het Hof.
Oordeel van het Hof
Pacific stelde zich allereerst op het standpunt dat de Commissie bij de bewijsvoering onrechtmatig documenten had gebruikt die door de Italiaanse douane- en belastingpolitie aan de Commissie was verstrekt. Het Hof wijst er op dat de vraag of een document door de Italiaanse autoriteiten rechtmatig is verkregen, moet worden beantwoord van de hand van nationaal recht. De Unierechter mag de rechtmatigheid echter niet aan deze nationale voorschriften toetsen. In het onderhavige geval was de overlegging niet door een nationale rechterlijke instantie onrechtmatig verklaard. Bijgevolg mocht de Commissie de van de Italiaanse douane- en belastingpolitie ontvangen documenten gebruiken.
Op de tweede plaats meende Pacific dat aan Chiquita ten onrechte boete-immuniteit was toegekend. Chiquita zou immers niet zonder dralen haar volledige medewerking hebben verleend. Het Hof gaat niet inhoudelijk op dit verweer in, omdat het een feitenkwestie betreft. Het oordeel daarover is voorbehouden aan het Gerecht.
Als derde argument voert Pacific aan dat de aan haar op te leggen boete op dezelfde wijze gekort had moeten worden als in de Noord-Europese bananenzaak. Het Hof gaat hier niet in mee. Het is aan het Gerecht om te beoordelen of een opgelegde boete in overeenstemming is met de ernst en de duur van de inbreuk. In hoger beroep mag het Hof slechts nagaan of het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Ten aanzien van het argument dat de boete ongepast is, kan het Hof hier alleen in meegaan als de boete niet alleen ongepast is, maar ook zodanig overdreven is dat zij onevenredig is. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. Bovendien wijst het Hof erop dat de Commissie niet gebonden is aan een verminderingspercentage dat in een eerdere zaak bij de beoordeling van soortgelijk gedrag is toegepast.
Tot slot meende Pacific nog dat haar handelwijze niet kon worden aangemerkt als een doelbeperking, zoals de Commissie had vastgesteld. Onder verwijzing naar onder andere het Maxima Latvija arrest herinnert het Hof eraan dat sprake is van een doelbeperking als vast komt te staan dat de betreffende overeenkomst op zich in die mate schadelijk is voor de mededinging dat de gevolgen ervan niet hoeven te worden onderzocht. Hierbij moet wel gekeken worden naar de economische en juridische context van de overeenkomst. Omdat Pacific zich schuldig heeft gemaakt aan prijsafspraken, een bijzonder ernstige inbreuk op de mededinging, kan de analyse van de economische en juridische context echter heel beperkt zijn. Alles bij elkaar is het Gerecht terecht tot de slotsom gekomen dat sprake was van een doelbeperking en wordt het beroep van Pacific afgewezen.
Commentaar
Het clementieverzoek van Chiquita bracht de Commissie ertoe om onderzoek te doen naar de Europese bananensector. Hierbij richtte de Commissie zich allereerst op Noord-Europa. Nadat de Commissie had vastgesteld dat het kartelverbod inderdaad was overtreden, werden er boetes opgelegd. Meer over de Noord-Europese bananenzaak in de blog: Bilaterale uitwisseling van referentieprijzen is in strijd met het kartelverbod.
Tijdens het onderzoek naar de Noord-Europese bananenzaak, kwam ook Zuid-Europa in beeld. In Zuid-Europa bleek het kartelverbod eveneens overtreden te zijn, met dien verstande dat de handelwijze in Zuid-Europa afweek van die in Noord-Europa. In Noord-Europa werden referentieprijzen uitgewisseld, terwijl in Zuid-Europa het prijsbeleid was gecoördineerd. Het gevolg was onder andere dat de boete in de Zuid-Europese bananenzaak niet met hetzelfde percentage gekort werd, als toegepast in de Noord-Europese bananenzaak. Hier komt bij dat Commissie volgens het Hof niet verplicht is bij de beoordeling van bepaald gedrag hetzelfde kortingspercentage te hanteren dat zij eerder bij de beoordeling van soortgelijk gedrag heeft toegepast.
Nationale autoriteiten mogen verkregen bewijsmiddelen aan de Commissie ter beschikking stellen. De vraag of die bewijsmiddelen rechtmatig zijn verkregen kan echter uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van nationaal recht. Unierechters mogen deze toets niet uitvoeren. Die is voorbehouden aan nationale rechters. Wat moeten belanghebbenden die geconfronteerd worden met bewijsmiddelen die de Commissie van nationale autoriteiten heeft verkregen, doen als zij menen dat het bewijs onrechtmatig is verkregen? Zij zullen bij de nationale rechter de rechtmatigheid van de bewijsgaring moeten bestrijden. In de procedure bij de Unierechter is daar immers geen plaats voor.