Hof van Justitie: het GLB heeft voorrang op de mededingingsregels

In een arrest van 14 november 2017 heeft het Europese Hof van Justitie (Hof) in de Franse witlofzaak geoordeeld dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voorrang heeft op de mededingingsregels.  De consequentie hiervan is dat de mededingingsregels niet van toepassing zijn  bepaalde praktijken in de landbouw die daarbuiten als mededingingsbeperkend zouden worden aangemerkt.

De casus

De zaak heeft betrekking op de uitwisseling van concurrentiegevoelige informatie tussen Franse erkende producentenorganisaties (PO’s), unies van producentenorganisaties (UPO’s), andere (niet-erkende) organisaties en bedrijven. Deze partijen overlegden over de prijzen en hoeveelheden van witlof op de Franse markt en wisselden ook andere strategische informatie uit. De Franse mededingingsautoriteit merkte dit aan als een overtreding van het kartelverbod en legde boetes op. Naar aanleiding hiervan kwam de vraag op of de handelwijze van de betrokken partijen überhaupt in strijd was met het kartelverbod. De PO’s en de andere beboete partijen meenden namelijk dat zij met hun handelwijze uitvoering gaven aan de GMO-Verordening. Daarom zou hun handelwijze van het kartelverbod zijn vrijgesteld. De Franse mededingingsautoriteit bestreed dit standpunt. Uiteindelijk vroeg de Franse Hoge Raad, aan wie de zaak in hoogste instantie werd voorgelegd, het Hof om zich uit te laten over de standpunten van partijen. De casus wordt uitvoeriger beschreven in de blog Mededinging in de landbouw: de conclusie van de A-G in de Franse witlofzaak.

Oordeel van het Hof

In de sector groenten en fruit werkzame PO of UPO hebben tot taak te verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de vraag wordt aangepast. Verder hebben zij tot taak de aanbod van de leden te bundelen en de producten te verkopen. In dit kader moeten de PO’s en UPO’s er onder andere voor zorgen dat de producentenprijzen worden gestabiliseerd. De gedragingen die voor de PO’s en UPO’s noodzakelijk zijn om deze taak te vervullen, dienen volgens het Hof buiten het kartelverbod te vallen. Anders zou afbreuk worden gedaan aan het nuttig effect van de GMO-Verordening.

Het Hof wijst er evenwel op dat de draagwijdte van vorenbedoelde “uitsluiting” van de mededingingsregels strikt moet worden uitgelegd. Daarom mogen de gedragingen niet verder gaan dan wat voor de desbetreffende PO of UPO “strikt noodzakelijk is” om hun op basis van de GMO Verordening  “opgedragen” doelstellingen te bereiken. Bovendien dienen de gedragingen “daadwerkelijk en nauwgezet”  bij te dragen tot de verwezenlijking van die doelstellingen. Tot slot moet het gaan om doelstellingen waarvoor de PO of UPO is erkend.

Het verzekeren dat de productie wordt gepland, het aanbod van de leden wordt gebundeld, de producten van de leden worden verkocht en de producentenprijzen worden gestabiliseerd, impliceert volgens het Hof noodzakelijkerwijs dat leden binnen een PO of UPO strategische informatie uitwisselen. Het gaat hierbij met name om informatie die bedoeld is “om bijzonderheden van hun productie te leren kennen”. Het door leden van een en dezelfde PO of UPO onderling afstemmen van de hoeveelheden op de markt “gebrachte” landbouwproducten kan gerechtvaardigd zijn teneinde de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren. In het kader van de concentratie van het aanbod kan tenslotte een bepaalde onderlinge afstemming van de tariefpolitiek door de leden binnen een PO of UPO gerechtvaardigd zijn. Dit om de positie van de producenten tegenover een steeds sterkere concentratie van de vraag te verbeteren. Hierbij merkt het Hof op dat dit in het bijzonder het geval is “indien de leden van de betrokken PO of UPO hieraan de taak hebben toevertrouwd om hun hele productie te verkopen”.

Het collectief vaststellen van minimumprijzen in het geval de leden van een PO of UPO hun producten zelf verkopen (waar concurrentie plaatsvindt), is evenwel niet toegestaan. Hierdoor zou de toch al beperkte concurrentie op de markt van landbouwproducten immers nog verder worden verzwakt.

Commentaar

Naar het onderhavige arrest is in heel Europa reikhalzend uitgekeken. Het Hof heeft eindelijk expliciet duidelijk gemaakt dat de mededingingsregels niet van toepassing zijn op gedragingen binnen een PO of UPO die strikt noodzakelijk zijn om de door de GMO-Verordening aan de PO of UPO toegekende doelstellingen te verwezenlijken.  Het arrest van het Hof sluit aan bij de Nederlandse praktijk. Reeds in de paprikazaak had de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) erkend, weliswaar impliciet, dat in de groenten en fruitsector een PO de productie van de leden mag plannen, het aanbod mag bundelen en de producten van de leden mag verkopen. In dezelfde zaak concludeerde de NMa dat zonder erkenning de mededingingsregels onverkort van toepassing zijn. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft deze interpretatie bevestigd in de zilveruienzaak. Meer hierover in de blog:  CBB bevestigt uitspraak rechtbank in het zilveruienkartel. Verder kan nog gewezen worden op de blog: Mededinging in de landbouw: het belang van erkenning voor PO’s en UPO’s.

Sedert 2009 kunnen PO’s en UPO’s worden erkend in alle landbouwsectoren die onder de GMO Verordening vallen. Al deze PO’s en UPO’s kunnen als doelstelling hebben het plannen van de productie van de leden, het bundelen van het aanbod en het verkopen van de producten van de leden. Heeft  het GLB in die situatie ook voorrang op de mededingingsregels? Het enige verschil met de groente en fruitsector is dat in de andere sectoren PO’s en UPO’s er voor kunnen kiezen de hiervoor genoemde doelstellingen na te streven. Uit onderhavig arrest kan echter niet worden opgemaakt dat dat nu juist de rechtvaardiging is voor de  voorrang van het GLB. Dit klemt te meer nu uit overweging 131 van de huidige GMO-Verordening volgt dat PO’s en UPO’s in het algemeen een “een nuttige rol spelen bij de concentratie van het aanbod, bij het verbeteren van de afzet, de planning en de afstemming van de productie op de vraag, het optimaliseren van de productiekosten en het stabiliseren van de producentenprijzen”. Daar komt bij dat Hof reeds in het op de zuivelsector betrekking hebben Milk Marque arrest (ro 81), de voorrang van het GLB heeft erkend. Zo bezien kan goed verdedigd worden dat het Franse witlof arrest van belang is voor PO’s en UPO’s in alle landbouwsectoren.

door | 15 november 2017 | Mededinging & Marktregulering

Gerelateerde artikelen

ZOEKEN

MIJN VAKGEBIED

ACM boete voor aannemer wegens prijslenen

ACM boete voor aannemer wegens prijslenen

De Autoriteit Consument en Markt (AMC) heeft in een besluit van 28 februari 2024 een aannemer beboet wegens prijslenen (ook wel ‘cover pricing’ genoemd). Het besluit is vooral lezenswaardig vanwege de wijze waarop de clementieregeling is toepast. Hoewel de ACM ten...

Lees meer
ACM beboet deelnemers aan het wortelkartel

ACM beboet deelnemers aan het wortelkartel

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in een besluit van 7 december 2023 aan vier verwerkers van wortelen boetes van in totaal ruim 2,5 miljoen euro opgelegd voor het verdelen van de markt voor waspeen en Parijse wortelen. Dergelijke afspraken vormen volgens de...

Lees meer
Ook verkoop van aandelen valt onder de Didam-jurisprudentie

Ook verkoop van aandelen valt onder de Didam-jurisprudentie

Blijkens een vonnis van 17 oktober 2023 van de rechtbank West-Brabant-Zeeland (Rechtbank) moet een overheidslichaam ook bij de verkoop van aandelen in een onderneming rekening houden de regels uit het Didam-arrest. In het voorliggende geval hadden de gemeenten...

Lees meer