In een arrest van 17 december 2020 heeft het Gerecht van EU (Gerecht) bepaald dat de regels van de International Skating Union (ISU) die voorzien in strenge sancties tegen atleten die deelnemen aan niet door hem toegestane schaatsevenementen, in strijd zijn met de Europese mededingingsregels.
De casus
ISU
De ISU is de enige internationale sportbond die door het Internationaal Olympisch Comité (IOC) is erkend als organisatie die een kader vaststelt voor kunstschaatsen en schaatsen (speed skating) en die deze disciplines beheert. De ISU oefent daarnaast ook een economische activiteit uit: hij organiseert diverse schaatsevenementen in het kader van de belangrijkste internationale wedstrijden, zoals bijvoorbeeld de Europese en de wereldkampioenschappen (r.o. 1-3).
Toelatingsregels
De bij een nationale sportbond aangesloten schaatsers die lid is van de ISU, mogen op grond van de “toelatingsregels” van de ISU (Toelatingsregels) zonder voorafgaande toestemming van de ISU niet deelnemen aan door derden georganiseerde sportwedstrijden. De aanvraag wordt in ieder geval geweigerd indien die betrekking heeft op door de ISU afgekeurde evenementen (r.o. 4-5). Onder de in 2014 geldende regels kon een schaatser die desondanks deelnam aan een niet-toegestane wedstrijd, levenslang worden uitgesloten van elke door de ISU georganiseerde wedstrijd.
Klacht
De Nederlandse professionele schaatsers Mark Tuitert en Niels Kerstholt dienden in 2014 een klacht in bij de Europese Commissie (Commissie). In deze klacht stelden zij dat de Toelatingsregels onverenigbaar zijn met artikel 101 (Europese kartelverbod) en artikel 102 (Europese misbruikverbod) VWEU.
Besluit Commissie
Naar aanleiding van de klacht, startte de Commissie een onderzoek. Hoewel de ISU in 2016 de Toelatingsregels op onderdelen aanpaste, stelde de Commissie in een besluit van 8 december 2017 vast dat de Toelatingsregels ook na aanpassing nog steeds onverenigbaar zijn met de Europese mededingingsregels. Zij beogen immers de mogelijkheid voor professionele schaatsers om vrij deel te nemen aan door derden georganiseerde internationale evenementen, te beperken. Deze derden kunnen hierdoor geen gebruik maken van de diensten van de atleten die nodig zijn om deze wedstrijden überhaupt te kunnen laten plaatsvinden. Daarom gelastte de Commissie de ISU op straffe van een dwangsom een einde te maken aan de vastgestelde inbreuk. Er werd geen boete opgelegd. Dit was immers de eerste keer dat de Commissie door het bestuursorgaan van een sportbond opgelegde regels aan het mededingingsrecht had getoetst. Voor de ISU was het besluit desondanks onacceptabel, want zij stelde beroep in bij het Gerecht.
Oordeel van het Gerecht
Meca-Medina criteria
De Commissie had de ISU aangemerkt als een ondernemersvereniging in de zin van het Europese kartelverbod. Blijkens onder andere het Meca-Medina arrest kunnen beperkingen van de mededinging die voortvloeien uit een besluit van een ondernemersvereniging en die zien op kwesties die van belang zijn voor de sport en een economisch effect sorteren, aan het Europese kartelverbod kunnen ontsnappen. Voorwaarde is wel dat de (r.o. 32, 42, 44-45 en 47):
(i) | nagestreefde doelstellingen van algemeen belang en legitiem zijn |
(ii) | beperking van de mededinging inherent is aan de nagestreefde doelstellingen |
(iii) | beperking van de mededinging niet verder gaat dan objectief gezien onmisbaar is om de nagestreefde doelstellingen te realiseren |
Beperking van de mededinging
De ISU organiseert zelf wedstrijden en exploiteert die commercieel. Daarnaast is de ISU bevoegd de voorwaarden voor de organisatie van wedstrijden vast te stellen. Laatstbedoelde bevoegdheid mag de ISU ingevolge het MOTOE arrest niet gebruiken om de mededinging te vervalsen door begunstiging van de evenementen die hij organiseert of waaraan hij deelneemt (r.o. 70). Dit betekent dat de ISU er bij het onderzoek van vergunningsaanvragen door derden op moet letten dat hen niet onrechtmatig de toegang tot de markt voor schaatswedstrijden wordt ontzegd (r.o. 75).
Volgens het Gerecht wordt in de Toelatingsregels niet expliciet bepaald welke legitieme doelstellingen worden nagestreefd. Pas sinds 2015 voorzien deze regels in niet-uitputtende toelatingscriteria. Bijgevolg kunnen deze criteria niet worden beschouwd als duidelijk omschreven, transparante, niet-discriminerende en controleerbare toelatingscriteria die als zodanig de organisatoren van wedstijden een daadwerkelijke toegang tot de relevante markt kunnen garanderen (r.o. 85-89).
Sancties kunnen in de visie van het Gerecht de goede werking van de mededinging op de relevante markt belemmeren (r.o. 91). In het onderhavige geval zijn de sancties die aan individuele schaatsers voor overtreding van de Toelatingscriteria kunnen worden opgelegd, zelfs na de in 2016 doorgevoerde versoepeling, nog steeds disproportioneel. De categorieën van overtredingen zijn onverkort slecht gedefinieerd, waardoor het systeem van sancties onvoorspelbaar is. Daarnaast blijft de duur van de sancties, gelet op de gemiddelde lengte van de loopbaan van een professionele schaatser, te lang (r.o. 92-95).
De Toelatingsregels waren beweerdelijk bedoeld om de integriteit van het schaatsen te beschermen tegen de risico’s die aan sportweddenschappen zijn verbonden. Gelet op zowel artikel 165 lid 1 tweede alinea VWEU, als het Meca-Medina arrest, is dat een legitiem doel. De Toelatingsregels gaan echter verder dan hetgeen noodzakelijk is om een dergelijk doel te bereiken (r.o. 78, 100-104 en 110).
Gelet op al deze overwegingen is de Commissie terecht tot de slotsom gekomen dat de Toelatingsregels voldoende schadelijk zijn om als een mededingingsbeperking naar strekking (doelbeperking) te worden beschouwd (r.o. 120).
Rechtmatigheid van de verlangde corrigerende maatregelen
In het bestreden besluit had de Commissie de ISU opgedragen aan de geconstateerde inbreuk een einde te maken. In dit kader zou de ISU haar arbitrageregels substantieel moeten wijzigen, indien het systeem van voorafgaande toestemming zou worden gehandhaafd (de corrigerende maatregelen).
Op grond van de arbitrageregels is het Hof van Arbitrage voor de Sport (CAS) exclusief bevoegd om bindend de wettigheid van niet-toelatingsbeslissingen te toetsen. De Commissie merkte dit aan als een “verzwarende omstandigheid” in de zin van haar Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (Richtsnoeren). Ingevolge deze Richtsnoeren kunnen, aldus het Gerecht, alleen ongeoorloofde gedragingen of omstandigheden die het schadelijke effect van de inbreuk vergroten, als een verzwarende omstandigheid worden gekwalificeerd. Dat doet zich in het onderhavige geval niet voor. Gedupeerde schaatsers of derden kunnen immers schadevergoeding vorderen bij de nationale rechter. Ook kunnen zij een klacht indienen bij een nationale mededingingsautoriteit of de Commissie (r.o. 159-161).
Oordeel Gerecht
Het besluit van de Commissie wordt door het Gerecht bevestigd, met uitzondering van de door de Commissie verlangde aanpassing van het arbitragereglement.
Commentaar
Leer van de inherente beperking
De Toelatingseisen beperken de mededinging merkbaar. Normaal zou dan aan de hand van de criteria van artikel 101 lid 3 VWEU moeten worden nagegaan of deze beperking toch toelaatbaar is. In het onderhavige geval is dat eigenlijk onmogelijk. Met de Toelatingsregels wil de ISU immers geen economische, maar algemene doelstellingen realiseren. Daarom gaat het Gerecht onder artikel 101 lid 1 VWEU na of de mededingingsregels buiten toepassing kunnen blijven. Zonder dit als zodanig te benoemen, past het Gerecht hierbij de leer van de inherente beperking toe en stelt daarbij vast dat:
(i) | het tegengaan van gokken in de sport een legitiem doel van algemeen belang is dat sportbonden kunnen nastreven, al had de ISU dat in de Toelatingsregels slecht kenbaar gemaakt | r.o. 78-79, 85, 102, 104 |
(ii) | een systeem van voorafgaande vergunningen (in beginsel) een geschikt mechanisme is om dat doel te bereiken | r.o. 103, 108 |
(iii) | de Toelatingseisen te vaag zijn en niet- kenbaar toegepast worden om gokken in de sport tegen te gaan. | r.o. 92-95, 103, 110, 114 en 118-119 |
Aangezien aan het laatste criterium niet wordt voldaan, zijn de Toelatingsregels in strijd met de mededingingsregels.
Relevantie voor de praktijk
Een sportbond die zowel economische activiteiten uitoefent, als regelgevende bevoegdheid heeft, doet er bij de uitoefening van die bevoegdheden dus goed aan kenbaar:
(i) | te omschrijven welke legitieme doelstelling(en) van algemeen belang hij nastreeft |
(ii) | uiteen te zetten waarom de opgelegde voorschriften noodzakelijk zijn teneinde de vastgestelde legitieme doelstelling(en) te kunnen nastreven, en |
(iii) | te garanderen dat de opgelegde voorschriften evenredig zijn aan de vastgestelde doelstelling(en) door (a) begrijpelijke, transparante, niet- discriminerende en controleerbare regels te formuleren en (b) die op een voorspelbare, niet-willekeurige en herzienbare wijze toe te passen |
* afbeelding van eigen hand