Hoewel ook in de landbouw rekening moet worden gehouden met het mededingingsrecht, geldt er wel apart regime. Dit regime is met ingang van 1 januari 2014 fundamenteel gewijzigd.
Het aparte mededingingsregime in de landbouw
De landbouw kenmerkt zich door een zwakke aanbodstructuur. Dat heeft een aantal oorzaken: (i) er zijn veel producenten maar weinig afnemers, (ii) producenten zijn meestal niet goed in staat om snel te reageren op veranderingen in vraag en aanbod, (iii) de productie wordt in het algemeen beïnvloed door de weersomstandigheden en (iv) veel landbouwproducten zijn slechts beperkt houdbaar. Vanwege deze specifieke kenmerken zijn sedert de oprichting van de EEG, de mededingingsregels slechts op de landbouw van toepassing voor zover de Europese Raad dit bepaalt. In 1962 heeft de Europese Raad een algemeen mededingingsregime voor de landbouw geïntroduceerd. Dit algemene regime is thans vastgelegd in Vo 1184/2006. Met ingang van 1 januari 2008 introduceerde Vo 1234/2007 (de zogenaamde integrale GMO Verordening) een grotendeels met Vo 1184/2006 overeenstemmend mededingingsregime speciaal voor landbouwproducten.
Nieuwe gemeenschappelijke marktordeningen
Met ingang van 1 januari 2014 zijn twee nieuwe gemeenschappelijke marktordeningen (GMO) in werking getreden, de GMO Verordening voor landbouwproducten (ter vervanging van Vo 1234/2007) en de GMO Verordening voor visserij- en aquacultuurproducten. (ter vervanging van Vo 104/2000). In laatstbedoelde Verordening is bepaald dat het algemene mededingingsregime voor de landbouw zoals opgenomen in Verordening 1184/2006 niet geldt voor producten die vallen onder een van de twee nieuwe GMO Verordening. Daarmee is er:
(i) | een speciaal mededingingsregime voor producten die onder de GMO Verordening voor landbouwproducten vallen; |
(ii) | een speciaal mededingingsregime voor producten die onder de GMO voor visserij- en aquacultuurproducten vallen, en |
(iii) | een algemeen mededingingsregime in de landbouw voor producten die niet onder een van bovenstaande Verordeningen vallen. |
Mededingingsregime voor producten die onder de GMO voor landbouwproducten vallen
Op grond van de nieuwe GMO voor landbouwproducten is het kartelverbod niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen:
1. | die vereist zijn voor de verwezenlijking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), of |
2. | van landbouwondernemers, verenigingen van landbouwondernemers of verenigingen van deze verenigingen en die betrekking hebben op de voortbrenging of de verkoop van landbouwproducten of het gebruik van gemeenschappelijke installaties voor het opslaan, behandelen of verwerken van landbouwproducten, tenzij de in artikel 39 VWEU opgesomde doelstellingen van het GLB in gevaar worden gebracht. |
Ten aanzien van beide uitzonderingen geldt dat de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen:
(a) | niet de verplichting mogen inhouden een bepaalde prijs toe te passen, of |
(b) | de mededinging mogen uitsluiten. |
Commentaar
Wat het speciale mededingingsregime voor landbouwproducten nieuw maakt, is dat voorafgaande melding bij de Europese Commissie (Commissie) niet meer is vereist. Bovendien mogen nationale rechters en nationale mededingingsautoriteiten nu ook beoordelen of in een concreet geval aan de voorwaarden voor de vrijstelling is voldaan.
Van de oorspronkelijke drie in Vo 1234/2007 genoemde uitzonderingen op het kartelverbod, is er in Vo 1308/2013 één komen te vervallen. De situatie dat het kartelverbod niet geldt voor overeenkomsten, besluiten of de gedragingen die een wezenlijk bestanddeel uitmaken van een nationale marktorganisatie, wordt niet meer genoemd. Dit is ook logisch. We kennen immers geen nationale marktorganisaties meer. De twee resterende uitzonderingen die ik hierna zal beschrijven, lijken inhoudelijk niet wezenlijk te zijn gewijzigd ten opzichte van de uitzonderingen uit het algemene mededingingsregime voor de landbouw. Er is eerder sprake van stroomlijning. Dit betekent dat het waarschijnlijk onverminderd lastig zal zijn om aan een van beide vrijstellingsvoorwaarden te voldoen.
Zo is onder andere in het Oude Luttikhuis arrest (ro 25) bepaald dat een beroep op de eerste vrijstelling slechts mogelijk is als aan alle doelstellingen van het GLB wordt voldaan. Dit is vrijwel onmogelijk te realiseren, aangezien sommige doelstellingen onderling tegenstrijdig zijn. Zo zullen hogere prijzen voor landbouwproducten bevorderlijk zijn voor de levensstandaard van de landbouwers. Tegelijkertijd zal dit negatief uitpakken voor de prijzen die consumenten moeten betalen. In beide gevallen gaat het om doelstellingen van het GLB.
Nieuw is dat de tweede vrijstelling nu ook kan worden ingeroepen voor internationale afspraken. Voorheen konden slechts nationale samenwerkingsvormen van de uitzondering profiteren. Hoe dan ook, de praktische bruikbaarheid van de tweede vrijstelling wordt beperkt door het verbod om bepaalde prijzen toe te passen. Er is niet veel nodig om dit verbod te overtreden. Een lezenswaardig voorbeeld is de uitspraak van 12 juni 2014 van de rechtbank Rotterdam in de paprika-zaak (ro 10.13). Bovendien mogen de doelstellingen van het GLB niet in gevaar worden gebracht. In de praktijk wordt dat eveneens vaak snel aangenomen. Zo oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in 2016 dat areaalafspraken niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het GLB. Meer over deze uitspraak in de blog: CBb bevestigt uitspraak rechtbank in het zilveruienkartel.
Mededinging in de landbouw wordt vaak als lastig ervaren. Het is dan ook begrijpelijk dat overheden duidelijkheid willen verschaffen. Helaas blijkt dat in de praktijk niet eenvoudig. Voor een recent voorbeeld, zie de blog: Vlaamse overheid publiceert Handleiding mededinging in de landbouw. In deze blog staan verwijzingen naar vergelijkbare ‘guidance’ die de Nederlandse overheid en de Europese Commissie hebben gegeven.