Sportregels kunnen niet aan de mededingingsregels ontsnappen enkel en alleen omdat ze de sport reguleren. Ingevolge een arrest van 18 juli 2006 van het EU Hof van Justitie (Hof) moet ten aanzien van elke sportregel die de concurrentie merkbaar beperkt, worden aangetoond dat de beperking inherent is aan de nagestreefde doelstelling en niet verder gaat dan noodzakelijk om deze doelstelling (de integriteit van de sport en gezondheid van sporters) te bereiken.
De casus
David Meca-Medina en Igor Majcen zijn beroepssporters die doen aan langeafstandzwemmen, de aquatische tegenhanger van de marathon. Tijdens de Wereldbeker in deze discipline op 31 januari 1999 te Salvador de Bahia (Brazilië), eindigden zij respectievelijk eerste en tweede. Aansluitend werden zij bij een dopingcontrole positief bevonden op EG Verdrag (r.o. 18-19). In een besluit van 1 augustus 2002 wees de Commissie de klacht van de hand. Het tegen dit besluit ingestelde beroep werd in een arrest van 30 september 2004 door het Gerecht verworpen. Hierop legden David Meca-Medina en Igor Majcen de zaak voor aan het Hof.
. In verband hiermee werden David Meca-Medina en Igor Majcen door het Doping Panel van de overeenkomstig de antidopingregels van het IOC voor vier jaar geschorst. In beroep werd deze sanctie door de bevestigd. Nog geen jaar later toonden wetenschappelijke experimenten aan dat de metabolieten van nandrolon endogeen ook door het menselijke organisme kunnen worden aangemaakt bij de consumptie van bepaalde voedingsmiddelen. In verband hiermee werd de zaak opnieuw voor de CAS gebracht. Die verlaagde de duur van de schorsing tot twee jaar. Tegen deze arbitrage-uitspraak werd geen beroep ingesteld bij het In plaats daarvan verzochten David Meca-Medina en Igor Majcen de Europese Commissie (Commissie) handhavend op te treden. De praktijken van het IOC en FINA met betrekking tot de dopingcontrole zouden volgens de zwemmers in strijd zijn met het kartel- en misbruikverbod zoals geregeld in de artikelen 81 en 82Oordeel van het Hof
Zuivere sportregels ende werkingssfeer van het kartel- en mededingingsverbod
Het Hof herinnert eraan dat, gelet op de doelstellingen van de Gemeenschap, sportbeoefening slechts onder het gemeenschapsrecht valt in zoverre zij een economische activiteit in de zin van artikel 2 EG vormt (r.o. 22). Verder heeft het Hof in het Walraven en Koch arrest geoordeeld dat het gemeenschapsrecht niet geldt voor de regels betreffende vraagstukken die alleen verband houden met de sport, en als zodanig buiten de economische activiteit staan (r.o. 25). De enkele omstandigheid dat een regel zuiver sportief is, brengt de persoon die de door deze regel beheerste activiteit uitoefent of het orgaan dat deze regel heeft uitgevaardigd, daarmee nog niet buiten de werkingssfeer van het Verdrag (r.o. 27). Indien sportieve activiteiten binnen de werkingssfeer van het Verdrag vallen, zijn de voorwaarden voor de uitoefening ervan onderworpen aan alle uit de verschillende bepalingen van het Verdrag voortvloeiende verplichtingen (r.o. 28). Dit geldt onder andere voor de vrijverkeer- en mededingingsregels (r.o. 29-30).
In het bestreden arrest had het Gerecht geoordeeld dat een zuiver sportieve regeling die geen betrekking heeft op een economische activiteit, niet binnen de werkingssfeer van het
valt. Bijgevolg zou de betreffende regeling evenmin iets van doen hebben met de economische mededingingsverhoudingen, zodat zij ook niet binnen de werkingssfeer van het kartel- en mededingingsverbod vallen. Dit oordeel is volgens het Hof onjuist. Als de sportieve regeling die de gewraakte gedraging beheersen afkomstig is van een onderneming, moet nagegaan worden of het kartel- en/of misbruikverbod overtreden wordt (r.o. 30 en 32-34).Wouters-doctrine
Blijkens het Gøttrup-Klim arrest kan de verenigbaarheid van een regeling met de communautaire mededingingsregels niet in abstracto worden beoordeeld. Niet elk besluit van een ondernemersvereniging waardoor de handelingsvrijheid van de partijen of van een van hen wordt beperkt, valt noodzakelijkerwijs onder het verbod van artikel 81 lid 1 EG Verdrag. Bij de toepassing van deze bepaling op een concreet geval moet namelijk in de eerste plaats rekening worden gehouden met de algehele context waarbinnen het betrokken besluit van de ondernemersvereniging is genomen of zijn werking ontplooit, en meer in het bijzonder met de “legitieme” doelstellingen daarvan. Vervolgens moet ingevolge het Wouters arrest worden onderzocht, of de daaruit voortvloeiende beperkende gevolgen voor de mededinging inherent zijn aan deze nagestreefde doeleinden en of zij evenredig zijn aan deze doeleinden (r.o. 42 en 45).
Toepassing in de voorliggende zaak
De door de FINA gehanteerde dopingregels van het IOC worden door de Hof aangemerkt als een besluit van een ondernemersvereniging (r.o. 38 en 45). Het door partijen niet betwiste doel van deze regels bestaat in de bestrijding van doping met het oog op een eerlijk verloop van de sportcompetitie. Daartoe beogen de dopingregels tevens de gelijke kansen van de sporters, hun gezondheid, de integriteit en de objectiviteit van de competitie alsook de ethische waarden in de sport te waarborgen. Sancties zijn noodzakelijk om te verzekeren dat het dopingverbod wordt nageleefd. Dat sancties invloed hebben op de handelingsvrijheid van de sporters is naar het oordeel van het Hof in beginsel inherent aan de antidopingregels (r.o. 43-44).
Maar hier is niet mee gezegd dat de dopingregels dus geen schending van het kartelverbod opleveren. De dopingregels kunnen immers buitensporig zijn, in de eerste plaats met betrekking tot de voorwaarden om de scheidingslijn te trekken tussen situaties die onder strafbaar dopinggebruik vallen en situaties die daar niet onder vallen, en in de tweede plaats wat de strengheid van de sancties betreft (r.o. 48).
In de praktijk van de 27 door het IOC en de FINA geaccrediteerde laboratoria werd de aanwezigheid van nandrolon in het lichaam van mannelijke sporters slechts als doping aangemerkt als de grenswaarde van 2 nanogram (ng) per milliliter (ml) urine wordt overschreden. Op deze wijze werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat de stof endogeen is aangemaakt en dat geen sprake is van opzet (r.o. 3). Naar het oordeel van het Hof hebben David Meca-Medina en Igor Majcen niet aangetoond dat deze grenswaarde – gelet op de stand van de wetenschap op het moment van zowel de vaststelling van de dopingregels als de toepassing – ongerechtvaardigd is (r.o. 50-54).
Aangezien David Meca-Medina en Igor Majcen de buitensporigheid van de opgelegde sanctie niet hebben bestreden, is volgens het Hof niet komen vast te staan dat de betrokken antidopingregelgeving onevenredig is (r.o. 55).
Commentaar
Het onderhavige arrest maakt duidelijk dat een sportregel met een economisch effect niet in strijd mag zijn met de mededingingsregels. Zodra een dergelijke sportregel de mededinging merkbaar beperkt, zal de betreffende sportorganisatie moeten aantonen dat de beperking (i) “inherent” is aan de met de sportregel nagestreefde “legitieme” doeleinden en (ii) daaraan “evenredig” is. Zo bezien past het Hof de Wouters-doctrine, ook wel de leer van de inherente beperking genoemd, toe op sportregels.
In deze doctrine wordt met “inherent” bedoeld dat de beperking van de mededinging noodzakelijk moet zijn om de legitieme doelstelling te bereiken. Dat wil zeggen een “conditio sine qua non”. Vervolgens wil “evenredig” zeggen dat de legitieme doelstelling niet op een wijze kan worden gerealiseerd die de mededinging minder beperkt. En dan tot slot het woord “legitiem”. In het Wouters arrest sprak het Hof over
(r.o. 95). Waarschijnlijk heeft het Hof in de onderhavige zaak niets anders bedoeld. De antidopingregels van het IOC zijn volgens Hof immers onlosmakelijk verbonden met de organisatie en het goede verloop van de sportcompetitie en beogen juist een gezonde wedijver tussen de sporters te verzekeren (r.o. 45).