Op 4 juli 2017 heeft de regering het voorstel ‘Wet terugvordering staatssteun’ (Wetsvoorstel) bij de Tweede Kamer ingediend. Het Wetsvoorstel moet regelen dat staatssteun gemakkelijker kan worden teruggevorderd.
Achtergrond
Als een EU lidstaat ten onrechte staatssteun verleent, kan de Europese Commissie (Commissie) deze lidstaat verplichten de verleende voordelen onverwijld terug te vorderen. De lidstaat moet dit doen overeenkomstig de eigen procedureregels. In Nederland wringt hier de schoen. Er zijn op dit moment geen specifieke regels die de terugvordering van onrechtmatige staatssteun regelen. Dat zorgt er in de praktijk soms voor dat het heel lastig is om onrechtmatige steun terug te vorderen. Een goed voorbeeld hiervan is de zaak Fleuren Compost, waar maar liefst drie langdurige rechtsgangen nodig waren om de onrechtmatig verleende steun teruggevorderd te krijgen. De zaak, die beschreven wordt in de blog: ‘Terugvordering van onrechtmatige steun: een proces in drie fasen’, escaleerde zodanig dat de Commissie Nederland zelfs in gebreke stelde en voor het Hof van Justitie daagde (zaak C-401/07). Uiteindelijk liep alles toch met een sisser af. De onrechtmatig verleende staatssteun werd terugbetaald en Nederland beloofde de wet aan te passen. Het daartoe in 2008 (!) bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel leidde echter een slapend bestaan. Er werd niets mee gedaan. De regering doet nu dus een nieuwe poging.
Het wetsvoorstel
Het Wetsvoorstel voorziet in nationaalrechtelijke grondslagen voor de terugvordering van staatssteun. Het voorgestelde systeem hanteert als uitgangspunt dat staatssteun wordt teruggevorderd op basis van een zelfstandige grondslag neergelegd in een aparte wettelijke regeling. Voor langs privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke weg verleende steun wordt dat de Wet terugvordering staatssteun. De grondslag voor de terugvordering van fiscale steun wordt op basis van het Wetsvoorstel opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Verder voorziet het Wetsvoorstel ook in een zelfstandige grondslag voor de over het onrechtmatig verkregen voordeel terug te betalen rentevoordeel.
Terugvordering van staatssteun dient niet alleen plaats te vinden in het geval een besluit van de Commissie daartoe verplicht. Ook bij gebreke van een dergelijk besluit bestaat er een verplichting tot terugvordering, namelijk als blijkt dat langs bestuursrechtelijke weg verleende steun kwalificeert als staatssteun. Voor privaatrechtelijke verleende steun ontbreekt in deze situatie een vergelijkbare grondslag voor terugvordering.
Niet-fiscale steun wordt op basis van het bestuursrecht vermeerderd met rente teruggevorderd door middel van een beschikking tot betaling in de zin van artikel 4:86 Awb. Als er niet binnen de betalingstermijn wordt betaald, dan is de begunstigde in verzuim. Mocht na aanmaning nog steeds niet zijn betaald, dan kan het verschuldigde bedrag bij dwangsom worden ingevorderd.
Tegen beschikkingen tot terugbetaling van staatssteun staat bezwaar open bij het bestuursorgaan dat de beschikking nam. Van de beslissingen op bezwaar kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
Hoewel het Wetsvoorstel betrekking heeft op de terugvordering van onrechtmatige steun, wordt ook nog de verplichting geïntroduceerd om een subsidie te weigeren als deze “naar het oordeel van het bestuursorgaan” in strijd is met de staatssteunregels.
Commentaar
Het is te prijzen dat er nu eindelijk een eenduidige wettelijke regeling lijkt te komen voor de terugvordering van staatssteun. We hebben er al heel lang op moeten wachten!
Wat het Wetsvoorstel toch wel opmerkelijk maakt is dat ook langs civielrechtelijk weg verleende onrechtmatige steun langs bestuursrechtelijke weg moet worden teruggevorderd. Een eenvormige terugvorderingsprocedure schept duidelijkheid. De vraag is alleen wat een eventuele bestuursrechtelijke terugvordering doet met de civielrechtelijke rechtshandeling op basis waarvan de onrechtmatige steun is verleend. Volgens de memorie van toelichting moeten partijen dat zelf regelen. Hoe lastig dit kan zijn wordt beschreven in de blog: ‘Staatssteun en onteigening: de casus Harlingen’.
Eveneens opvallend is dat een bestuursorgaan ook zonder een daartoe strekkend besluit van de Commissie verplicht is bij beschikking verleende steun terug te vorderen als die in strijd met de stand still-verplichting van artikel 108 lid 3 VWEU is vastgesteld. Het lijkt een simpele verplichting, maar schijn bedriegt. De praktijk wijst uit dat het lang niet altijd makkelijk is vast te stellen of een maatregel staatssteunproof is. Bovendien lijkt het Wetsvoorstel te impliceren dat een bestuursorgaan een maatregel niet alsnog bij de Commissie mag melden in geval de stand still-verplichting is geschonden. Na melding kan de Commissie de maatregel altijd nog verenigbaar verklaren. Een voorbeeld hiervan komt aan de orde in de blog: ‘Europese Commissie: staatssteun voor Berlijnse jeugdherberg toelaatbaar’.
Tot slot nog een opmerking over de door het Wetsvoorstel geïntroduceerde verplichting subsidie te weigeren als het bestuursorgaan van oordeel is dat deze “niet verenigbaar is” met de staatssteunregels. De memorie van toelichting maakt duidelijk dat voor weigering van de subsidie vereist is dat er “evident sprake is van verboden staatssteun”. De besproken verplichting is volgens de minister opgenomen naar aanleiding van de zaak Ridderstee. Het merkwaardige is alleen dat in die zaak juist helemaal niet zo evident was dat de gevraagde subsidie in strijd was met de staatssteunregels. Meer over de zaak Ridderstee in de blog: ‘Raad van State: niet te snel oordelen over staatssteun!’